woorden die het leven leesbaar maken
Van 1877 tot 1925 woonde de familie Geluk op "De Blikke". Vader Jacob Anthony (1838-1921) en zijn vrouw Wilhelmina van Daalen (1844-1940) verruilden in 1877 de familieboerderij in de Tholense Mosselhoek voor deze pachtboerderij in de Heensche Polder (onder Steenbergen) in West-Brabant.
Van de toen aanwezige zes kinderen was de oudste zoon (Anthonie 1870-1925) toen 7 jaar, de jongste (Pieter 1877-1935) was net geboren. In de jaren daarna volgden nog drie kinderen, waarvan Jacob (1888-1981) de jongste was.
Op de foto zien we het complete gezin met de kleine Jacob op de armen van vader Jacob en naast hem Anthonie. Uiterst rechts op de foto staat Pieter. Het zijn deze drie zoons en hun nakomelingen die we op deze pagina willen volgen.
Voornaamste bron is vooralsnog:" 'T Mot Toch, Kroniek ener Zeeuwse boerenfamilie omstreeks de eeuwwisseling (1900) en een levensverhaal". in 1973 opgetekend door bovengenoemde zoon Jacob Geluk. Daarin worden de levens van alle Blikke-familieleden uitvoerig beschreven. De foto-collectie is verder uitbebreid door Herman Geluk (Druten, Gelderland) en Hugo Geluk (Nieuw-Zeeland).
Als oudste boerenzoon had Anthonie het voorrecht om in Dinteloord de Normaalschool te bezoeken om onderwijzer te worden. In de jaren tachtig verslechterde de financiële situatie op de boerderij zodanig dat hij net als de andere kinderen van school gehaald werd om thuis op de boerderij te werken.
Met name om gezondheidsredenen zocht hij toch een andere broodwinning en vestigde zich in Tholen met "Anth. Geluks Landbouwkantoor" voor het onderhoud en verkoop van landbouwwerktuigen en later ook fietsen. In 1906 introduceerde hij de eerste auto op Tholen en hoorde hij bij de eerste vijf telefoonaansluitingen van het eiland.
Hij trouwde met Neeltje Hage en ze kregen twee kinderen: Wilhelmina (Mien, 1907) en David (Daaf, 1909). Het werk was steeds meer kantoorwerk geworden en het gezin verhuisde eerst naar Bergen op Zoom en begin 1925 naar Haarlem. Kort daarna werd een infectie hem noodlottig en hij overleed nog in dat jaar. Mien (18) kon werk vinden op het kantoor van haar vader en Daaf (16) voltooide de HBS.
Marinus, de op een na oudste zoon was een paardenkenner: hij was in staat om jonge trekpaarden te leren in het tuig te lopen. Hij was ook een liefhebber van de plezierjacht, hoewel het recht daartoe was voorbehouden aan de landeigenaar.
Marinus was de eerste op de Blikke die kon fietsen en later ook een motorfiets kon besturen. Hij trouwde als 35-jarige (1907) met een tien jaar oudere boerenweduwe Pietje Kloet-Hage (1862-1953) op Sint Maartensdijk. Zij had een dochter Mientje Kloet (1897) die later, in 1945 met haar zoon Gerard het bedrijf overnam. Marinus en Pietje verhuisden naar het dorp waar hij in 1963 overleed, tien jaar na zijn vrouw.
Het Blikke-gezin telde drie dochters: de oudste twee Cornelia (1871-1892) en Pieternella (Pietje, 1873-1894) waren nog op Tholen geboren. Zij overleden al op twintigjarige leeftijd aan een longontsteking (mogelijk tuberculose).
Hun oudere broers Anthonie en Marinus wisten deze toen veel voorkomende ziekte te overwinnen. Op doktersadvies werd vanaf toen het water en de melk gekookt. Ook bij de jongste dochter Adriana Cornelia (Jane, 1883-1938) kon een longaandoening tot stilstand worden gebracht. Zij bleef echter vanaf jonge leeftijd kampen met gewrichtsreumatiek.
Jane verhuisde met Vader Jacob en moeder Willemien in 1912 mee naar een huisje aan de Molenvlietsestraat in Tholen, voor een rustige oude dag. De boerderij werd aan Maris en Piet overgelaten. Jane bleef ongehuwd, verzorgde haar ouders, maar overleed nog voor haar moeder op 54- jarige leeftijd na een lange lijdensweg door de genoemde reumatische aandoening.
Pieter Kornelis (Piet) is zijn leven lang onafscheidelijk gebleven van zijn anderhalf jaar oudere broer Gijsbertus Cornelis Maris (Maris). Net als hun oudere broers werden ze eind jaren ‘80 van school gehaald om thuis op de boerderij te werken. Toch waren zij in staat om in 1912 samen de boerderij van hun ouders over te nemen, tot in 1925 de pacht werd beëindigd.
Na een korte onderbreking zetten de broers hun samenwerking voort aan de Brouwerijweg (nu Molenweg) te Nieuw-Vosmeer niet ver van de Blikke in West-Brabant. Maris bleef ongehuwd, Piet trouwde in 1919 zijn achternicht Huigje Geluk (1887-1934) . Hun grootvaders (Antonie en Jacob) waren broers, Huigjes vader Anthonie Marinus was een neef van Blikke-vader Jacob.
Op de Blikke werd Jacob (1920) geboren, in Nieuw-Vosmeer Huigje (1927). Op jeugdige leeftijd (7 en 14 jaar) overleden kort na elkaar hun beide ouders: Huigje (toen 46) en Piet (58). Jacob werd van school gehaald om samen met zijn oom Maris op het boerenbedrijf te werken. Maris bleef daar tot zijn dood (1958) wonen.
In de jonge jaren van Adriaan Jacobus (Arjaan, 1882-1959) ging het financieel beter met de Blikke: net als later ook Jacob mocht hij de lagere school afmaken. Daarna volgde Arjaan met succes de landbouwwinterschool in Tholen en Steenbergen. Die kennis kwam ten goede van de modernisering van het bedrijf en stelde vader Jacob in staat voor zijn zoon een boerderij te kopen op Sint-Philipsland.
Arjaan was inmiddels getrouwd met Pietje Scherpenisse, een nichtje van Pietje Hage (de vrouw van Marinus). Uiteindelijk vertrok het jonge gezin met twee zonen en twee dochters naar een fruitteeltbedrijf in de Betuwe. Twee jaar na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde Arjaan in 1932 met Maria Jansen van Doorn. De oorlogstijd vergrootte de afstand tot zijn familie beneden de rivieren en zijn gezondheid ging achteruit. Drie van zijn kinderen waren inmiddels getrouwd en Arjaan verhuisde naar het nabijgelegen Valburg waar hij in 1959 overleed.
In de Neder-Betuwe is vandaag de dag nog het transportbedrijf Geluk - en tot voor kort het Autobedrijf Geluk - getuigen van de ondernemende kwaliteiten in deze tak van de Blikke-familie.
Het levensverhaal van Jacob is kleurrijk door hemzelf beschreven in de eerder genoemde kroniek “‘T Mot Toch”. Invoelbaar schetst hij zijn schooltijd, het dagelijks leven op de boerderij en de mensen die daar een rol in speelden. Een keerpunt in zijn leven vormt zijn vertrek naar Friesland voor een opleiding aan de Rijkszuivelschool te Bolsward.
Afgestudeerd als ingenieur deed hij een aantal jaren ervaring op bij directies van bedrijven in Friesland om vanaf 1918 in Den Haag secretaris te worden bij de Nederlandse Zuivelbond FNZ. In deze functie heeft hij ook internationaal veel kunnen betekenen voor de zuivelcoöperaties. Het leverde hem koninklijke onderscheidingen op in Nederland, België en Zweden. Bij zijn afscheid werd zijn boerenafkomst als belangrijke eigenschap genoemd “… die hem ook in Den Haag als boer hebben doen denken en voelen”.
Intussen had Jacob op het kantoor in Den Haag een meisje ontmoet waarmee hij in 1920 trouwde: Charlotte Timmer (1894-1989). Zij kregen drie zonen: Bob (1921), Paul (1923) en Wim (1925). Na zijn pensioen in 1954 bleef Jacob nog jarenlang actief als bestuurder bij de zuivelindustrie. Op tachtigjarige leeftijd verscheen van zijn hand een historisch overzicht van de „Zuivelcoöperatie in Nederland", in deze kringen nog altijd bekend als het “Boek Geluk”. Aan zijn eigen levensverhaal – ingebed in de familiegeschiedenis van de Gelukken – werkte hij nog in de jaren daarna.